er is nog adem op de ruit
het regenbos dat brandt
de vachten van de maan
in oliehuid verkoold
er zijn nog haken in je stem
de liftkoker doorboord
een helm, je ritst gedempt
de tongen uit het zand
er is nog kneden voor
het smelt, het harde in je palm
het roert zichzelf de meester
een asvlok op het glas
plots valt het voorover
noemt zichzelf nog god
sleurt het aan het laken
de dode spiegel in
en dan
rijstrook na rijstrook
als witte duiven uitgelepeld
de lijven op het strand