het is bijna zoals Italiaanse schilderijen
of flirten in een stomme film:
het gevaar de dingen te noemen
tussen handelspanden verzonken in
tijdloze kronkelstraten schrikt
een man op een stapel perzische tapijten wakker;
hij verontschuldigt zich voor zijn dutje:
‘hoofdpijn’, zegt hij
toen werd ik ziek, het was augustus
gebogen over scarabee en avondmaal
plaats ik nu een injectie in de bloedbaan van het denken
terwijl zij beneden buiten tevergeefs hun kleuren tonen:
paradijsvogels vol ‘origo ik ik ik!’
zij begrijpen niet dat wij niet naar de woorden luisteren
maar naar hun eelt
daar staat hij, op het grasveld onder mijn raam: wilhelm kostrowicky;
als een kind dat vrienden zoekt om mee te fietsen
zijn snor stijf van de pommade, messen kwetterend in zijn handen
zijn stem een auto-alarm in de stenen nachtlucht