De reünie

Als je iets doet, waarvan je weet dat het niet mag, dan ben je zenuwachtig. Ik durf te beweren dat juist door die zenuwen mensen gepakt worden, waardoor ze bij de volgende keer nog zenuwachtiger worden. Pubermeisjes die make-up stelen bij het Kruidvat, worden niet gepakt doordat de detectiepoortjes piepen, maar doordat hun aureool zenuwen en angst uitstraalt; dat ze zweten, niet meer normaal kunnen functioneren, niet meer groeten bij het weggaan. Ik heb dit ook meegemaakt, hiervan geleerd, en daarom loop ik nu, vriendelijk glimlachend naar een gezinnetje met een mij aanstarende baby (verschrikkelijk, waar is mijn bijl gebleven?), van mijn SUV, geparkeerd voor de school, door de poort naar binnen, mijn tas tegen mijn buik aandrukkend, niet te losjes en niet te hard. Het enige wat op zou kunnen vallen is mijn uiterst charmante verschijning, pumps van Chanel, getailleerde jas, perfect aangebrachte make-up, een outfit die misschien niet helemaal gepast is voor een fancy fair op een school, zelfs niet op een gymnasium. Niet dat ik hier kinderen heb hoor, alleen het idee al. Ik heb me altijd voorgenomen om, mocht ik ongewenst zwanger zijn, de arts meteen te vragen of hij mijn baarmoeder mee kan aborteren. Nee, ik ben oud-leerling. Vriendelijk knikkend naar de meisjes die me uitleggen waar de wc’s zijn, denk ik na over die periode, de mooiste van mijn leven. Hier leerde ik voor mezelf op te komen, werd ik volwassen, voor het eerst verliefd. Vroeger, toen mijn leven nog niet zo gecompliceerd was. Mama, die mij altijd als een traditie elke maandag, woensdag en vrijdag naar school bracht in haar Volkswagen Polo. Mama, die altijd met thee klaar zat, om te vragen naar hoe mijn dag was. Mama, die met haar tas mijn mentor in klas 2 een gebroken neus had bezorgd omdat hij zei dat ik in mijn leven niets zou gaan bereiken. Mama, die er altijd voor me was.

Ik loop door, vechtend tegen de tranen. Mijn moeder is jaren geleden ontvoerd. De politie had geen idee wie het had gedaan, en waarom ze een vrouw van 78 wilden ontvoeren. Ze wisten helemaal niets. Nooit teruggevonden, maar de politie gaat ervan uit dat ze ergens, door reducenten aangevreten en verminkt, onder de grond ligt. Mijn zuster woont samen met haar man en legio kinderen ergens in de middle of nowhere in Nieuw-Zeeland, dus heb ik niemand meer. Zelfs het KPN Mooiste Contactfonds wil me niet meer hebben.

Ik loop richting de binnenplaats. Ik zie allemaal kraampjes met – wellicht zelfgemaakte – spijzen, tentjes waar de middenstand dingen verkoopt die klanten die niet in een gelukssfeer zitten niet willen hebben (ik noem: een roze cocktailjurk met een sleep van hier tot Tokio (dat wil niemand), een doos lp’s (wie heeft tegenwoordig nog een platenspeler?) en een dalmatiërpruik (dat behoeft geen uitleg) en leerlingen die op verhogingen acrobatische kunstjes uitvoeren en een dansje doen. Leuk.

Nadat ik een rondje heb gelopen, kom ik aan bij een kraampje waar een bekend gezicht chocolademelk in kartonnen bekertjes giet. Terwijl er iemand achter mij Oost-Europees praat tegen een goed beborst meisje van een jaar of 15 (Polen, jakkiebah), duwt de bekende een beker gloeiend hete vloeistof mijn handen in. Hij begint tegen me te praten, dat hij me kent, dat hij me zo aardig vond en andere woorden uit zijn stalkersvocabulaire. Pas als hij begint over of zijn geschiedenislessen nog iets hebben betekend voor de rest van mijn leven herken ik hem: meneer Romans. Mijn favoriete docent op school, én mijn mentor in klas 1. Terwijl hij chocomelscheppend ratelt over zijn pensioen, denk ik na over dadelijk, over de belangrijke taak die me te wachten staat, waarmee ik deze periode kan afsluiten, en die ik nu alleen maar aan het uitstellen ben. Nadat we afscheid hebben genomen, loop ik, nippend van mijn niet al te lekkere chocolademelk, richting het vuur. Ik ga zitten, op de lelijke, groene kussens die veel te groot zijn voor het bankje. Terwijl ik van mijn chocolademelk nip, warm ik me op aan het vuur. Ik heb er nooit bij nagedacht, maar wat is vuur mooi. Het verzwelgt, hout wordt opgenomen in die prachtige oranje-zwarte kleur, omgevormd tot een dikke, grijze asmassa. Rook verdwijnt in de grote zwarte schoorsteen, die naar boven schuin afloopt.

Ik kijk de baby die ik op de parkeerplaats ook al tegen was gekomen net zolang aan totdat hij begint te huilen, en het gezinnetje wegloopt, bang voor boze blikken. Ik open mijn tas, deins achteruit als ik de geur van verrotting ruik, die tot diep in mijn hart doordringt en me laat walgen. Ik kijk ernaar. Door rituelen verminkt. Er is haar naam in gekerfd, er zijn mystieke symbolen getatoeëerd. Ik pak haar hoofd eruit, gooi het op het vuur. Terwijl ik naar de auto loop, prevel ik ‘’Dag mam’’ en kijk nog één maal achterom, naar het vuur, dat oplaait omdat haar hoofd droog en vet is, als een foetus. Dan stap ik in mijn auto en rijd weg.