Ik ga graag op m’n eentje naar de bioscoop.
Liefst zo rond de middag, wanneer ook andere eenzaten zich voor het grote scherm kluisteren. Het ideale gezelschap.
Geen krakende chips, geen gegiechel, geen idiote commentaar. Heerlijk.
Vandaag lijkt op het eerste zicht niet anders.
Ik nestel me in een van de rode zeteltjes, klaar om in alle rust te worden ondergedompeld in de wondere wereld van de cinematografie.
En dan gebeurt het. De deur zwaait open en een klas van zo’n veertig jongens bestormt de zaal.
Gedaan met de rust.
Schaamteloos overtreden ze al meteen de ongeschreven bioscoopwet der eenzaten: afstand houden. Vooraleer ik het goed en wel besef ben ik omsingeld.
De bende palmt de rijen voor en achter me in. Twee durvers wagen het zelfs om naast me te komen zitten.Hun leraars maken de kring langs de andere kant toe. Zouden ze mijn angstzweet ruiken?
Een van hen vertelt me glimlachend dat haar leerlingen ‘heel onschuldig’ zijn.
Ik vraag me af of dat geruststellend dan wel bedreigend is bedoeld. Ik kijk paniekerig om me heen en probeer de situatie in te schatten.
Het lijkt wel alsof ze opzettelijk zo luid kauwen op hun popcorn.
‘Popcorn, juffrouw?’ vraagt er een, alsof hij mijn gedachten kan lezen.
En dan doven de lichten, eindelijk word ik uit mijn lijden verlost.
De film, als een soort deus ex machina, brengt een einde aan mijn Griekse tragedie.
De tragedie van de eenzame bioscoopganger.
De tragedie van de eenzame bioscoopganger
0