Geluk

Jong , bruisend, vol ambitie, achttien lentes jong, zittend op de leuning van de bank in haar ouderlijke huis. Tikje ouderwets die bank, als je het aan haar over had gelaten zou ze het huis heel anders hebben ingericht. Soms kreeg ze het gevoel dat ze bij haar opa en oma op visite was. Zojuist had ze een prachtig ingepakt cadeau in handen gekregen, ter gelegenheid van het afstuderen aan een Bijbelschool. Ze had het uitgepakt en keek vol verbazing haar vader aan. “Mijn gelijk en ons geluk” heette het. Ze lachte, haalde haar schouders op en dacht: “Gelijk ja, dat heb ik ten slotte.”

Met een zucht ploft ze op de bank neer. “Die mensen hé ma, waar ik mee in een commissie zit, die zijn wel zo star en vervelend! Ze zien gewoon echt niet in dat het ook anders kan. Er zijn zoveel kansen, ik word er echt geweldig moe van dat we die kansen niet gewoon pakken. Er zijn zoveel jongeren in de kerk, ze luisteren gewoon niet naar hen, ze zien hen feitelijk alleen als probleem, ze zien niet de uitdagingen van deze tijd. Alles moet alleen maar in het gelid, allemaal dode traditie! En dan nog die vrouw, die al 20 jaar hetzelfde doet, wat moet ik daar nu mee? Tijd voor een frisse wind mam!” Haar moeder luisterde geduldig naar het relaas dat nu toch al 20 minuten duurde. Ze wist dat het geen zin zou hebben haar dochter er van proberen te overtuigen dat die mensen ook zo hun redenen hadden. Haar dochter was een wereldverbeteraar, altijd geweest, als wereldverbeteraar geboren bijna. Ze had steeds de illusie gehad dat zij recht kon maken wat krom was, en die illusie zou ze wel houden. Dat zat in de familie overigens, ze had er zelf ook last van gehad maar was tot de ontdekking gekomen dat het leven zo niet werkte. Het had haar cynisch gemaakt, verbitterd ook. Dat zou ze overigens nooit erkennen, nee ze hield over al die kwesties die ze verloren had nog steeds vol dat ze gelijk had. Plots onderbrak haar dochter haar uit haar gepeins. “Mam, ik ga naar boven, ik heb nog meer te doen.. “

Al snel klonken haar vlugge voetstappen op de oude trap. Toen ze op haar bed was gaan zitten, vielen haar ogen op de boekenkast. “Mijn gelijk en ons geluk”. Drie jaar geleden was het inmiddels, dat ze dat van haar vader gekregen had. Haar vader, die inmiddels overleden was. Ze had lang niet geweten hoe goed hij haar feitelijk kende. Hij had altijd gezegd dat zij veel op haar moeder leek, haar moeder, die zo cynisch en verbitterd geworden was.

Het duurde langer, veel langer dan ze gewoon was voor ze terugkeerde naar beneden. Toen ze terugkeerde hadden de vrouw uit de commissie, de titel van het boek en zijzelf elkaar gevonden.