Druppels die zich kroontjes vormen
In een plas op haar balkon
Vogels die de lijnen stormen
Die de wind zo mooi verzon
Soms dan bolt het lentelicht
Op en rijst als uit het niets
Naar haar wangen en gezicht
Duwt haar verder op de fiets
Druppels worden ochtendnevel
Spiegelbollen in het gras
Het vormt zich ieder jaar uniek
Alsof het er daarvoor nooit was
Herboren en alsof het luistert
En zich ervan vergewist
Dat ze meent en zachtjes fluistert:
“Lente, ik heb jou gemist.”