Het duet van cigarillo’s

Rook verspreidt zich
als onze longinhoud over de stilte van mijn gedachten
de grenzen van de afstand komen klaar
het eeuwige genot van de verborgenheid ligt even stil
door gewoon
ja
onverschilligheid

Spuw geen rook meer
willen ze me wijsmaken

“Je bent dood”

“En het stinkt” (kuche kuche kuche kuche)
Het stikt hier
van de ontreddering
terwijl ik hen – zoete krioelende miertjes – als jeukende chaos aan het vergeven ben
Alles omhult zich in een mystieke mantel van verdwazing
Een onwil tot onontlede en ongeanalyseerde ontnaaktheid
Het onbreekbare lentegeluid duikt onverstoord in mijn wazige creatie
en zoekt de uiterste moleculen van de matte reflecties op
als nieuw geluid verwordt het tot de echo van mijn ongrijpbaarheid
in de onwetendheid wiens elusieve reflectie het ooit was
verdrinkend in de gal van mijn adem

Op een morgen, reizend op een allesverterende zonnestraal,
glippen bloederige moerbijstruiken
uitgeputte manna
velden vol verlichte narcissen aan oevers van matte
opengespleten en opgeklaarde stromen
voorbij

voorbij

voorbij

En voorbij

En zo terug
draai ik als een tol tegen de uiteinden van de mist
naar de schaduw op uitgedoofde sterren
naar golven die ooit de neiging hadden golf te zijn
maar onveranderd liggen te gapen en opgaan in de kolken van mijn verlichtende hevigheid

Ik zoek naar onervaren verzadiging
De oneindigheid baadt in het oogverblindende licht
en doordringt de droge poriën in de naaktheid van je gelaat,
Ik bezoek je wazige, afwezige ogen

Ze zijn uitgedoofd

Ik ben dood

Dat fluisterde je in mijn oren
Ik

Ben

dood

De echo komt steeds als een terugslag en bezorgt me de lust van mijn leven

Ik ben dood

In het spuwen van het goedje
grijp ik mis
De woorden vliegen door m’n handen

Ik ben dood

Wie?

Ik ben dood

Ik wil vluchten maar wordt teruggekaatst als een pingpongbal
onzichtbaar in de wolken op de Olympus
door zandkastelenvernietigende usurperende snotneuzen
Van de ene uiteinde naar de andere zet ik in deze schijnoneindigheid de achtervolging in
met het hoofd voorover gebogen
kreunend onder het gewicht van de drie woorden
Drie lettergrepen
Drie maal drie letters
op zoek naar een uitgang van verlichte maar verstikkende vluchtigheid

Ik ben dood
Dat zei je

Net als jij

Dat zei je
Altijd
op een manier waarbij alles steeds klaarlicht op zijn plaats lijkt te vallen,
De echo zweeft verstomd zonder ook maar ooit nog weerkaatsende grenzen tegemoet te komen
Het blijft hangen rond mijn hoofd

De zoete walm van je warme rokerige dood doet me beseffen dat ik verkanker in jouw longinhoud
Daar voel ik me nu geborgen, knus in een zwevend nest van dense smog
Je hebt je nog nooit zo levendig gevoeld nu je me al kuchend verhult in een waas van lichtheid
Ik hoef niet heen te gaan, noch te reizen
Jij en ik zweven hier