Het huis naast de olijfboom

Toen je nog
Exact je armwijdte hoog was
En het leven je omhelsde
In het huis naast de olijfboom

Mama, was je nog maar
Exact je armwijdte hoog
Ver weg van het leed
Dat je kromgegroeide lijf nu draagt

Je hebt nog steeds de sleutel
Van het huis naast de olijfboom
Waar je ’s ochtends voor de zon
De geit ging melken.
Je wortels zitten daar nog
Ergens in de fundamenten
Van wat nu een nederzetting is.
-Een fundamenteel verschil-
Dat weet je niet.
Terwijl je hier tussen de huizen
Naar het voorbijglijdende leven kijkt,
Voel je de olijfboom staan.

Wat je hier nog doet?

Je leeft van de herinnering,
Aan de olijfboom naast het huis
-De sleutel in je schort-
Je wast twee borden en een mok af
Je veegt de binnenkoer.

De markt doe je liever niet
Zo op het einde van de maand.
Je zou wat kunnen kaarten
Om de tijd te doden.
Je doet het niet.
-Er is al dood genoeg-
De geit, waarschijnlijk
En de olijfboom naast het huis.

Je laat de tijd passeren
Je wacht op iedereen die vertrokken is,
Op jezelf toen je nog
Exact je armwijdte hoog was
En woonde in het huis
Naast de olijfboom met de geit
-De sleutel in je schort-
Aan de andere kant van de muur

De muur die
Steen
Na steen
Na steen na
Steen na steen na steen
Het leven in tweeën deelt
In hier en daar
In voor en na
Ons heeft opgedeeld in ik en jij.

Mijn zoon het ga je goed daar,
Terwijl ik hier op je wacht,
’s Nachts voor je bid.
Ik wil niet weten wat je doormaakt
-Maar de nacht vertelt het mij-
Ik zie je slapen op de koude vloer
En proef je bonensoep.
Ik hoor de taal die je trotseert,
En voel de slagen op je rug.
Ik ruik je in de eeuwigheid.

Drie keer kwam ik bij je,
Geen heilig getal,
Maar zelfs drie keer later,
Blijf je een hele dagtocht ver.
-Met wat geluk wel te verstaan-
De weg is zanderig, de zon brandt
Ik loop, negeer de blikken.
Ik voel me vreemde in mijn eigen land.

Het is het waard.
Als ik je zie gaat mijn bloed wat sneller stromen.
Ik voel je adem mijn handen kussen
Ik voel me weer
Exact mijn armwijdte hoog
In het huis naast de olijfboom.

Als achtergrond bij het gedicht:
De olijfboom teken van vrede, liefde en trouw.
Ik zou de vrouw Amaal noemen, wat hoop betekent,
en de jongen Saïd: gezegend met vreugde.

Het verhaal van vele Palestijnen, die na de Nakba (catastrofe) in 1948 zijn gevlucht, en nu nog steeds in vluchtelingenkampen leven, hopend op een terugkeer naar hun huizen.
Het verhaal ook van een moeder met een zoon, in een Israëlische gevangenis, die elkaar door de muur, door allerlei wetten en regels niet meer kunnen/mogen zien.
Schrijnende verhalen, maar met hoop, met toekomst al wordt dat hoe langer hoe moeilijker te zien.