in het midden van de tafel
staat een kookpot met deksel op
zwezerik niertjes lever tong maag
het lievelingseten van mijn vader
mijn vrouw en kinderen staren vol walging
naar enkele dampende lichaamsdelen op hun borden
ik en mijn moeder delen de lamslever
zoals ze die vroeger met haar echtgenoot deelde
ik kijk hoe de scherpe kant van mijn mes
het zachte vlees losjes doormidden snijdt
voel hoe mijn tanden zich in het orgaan zetten
en met tegenzin beginnen te kauwen
mijn moeder heeft haar bord nog niet aangeraakt
ze kijkt zorgelijk naar de foto van haar man
“deel jij maar met je vader” zegt ze
“moeder, waarom eten wij deze rotzooi eigenlijk?”
de kamer wordt overspoelt door een kakofonie
allerhande kookgerei
klettert neer op de grond
haar huiverende handen
klemmen de uiteinden van het tafelkleed
krampachtig vast
wat is ze oud geworden
het glas van de fotokader
ligt feestelijk verspreid over de koude vloer
iedereen kijkt ongemakkelijk
alleen mijn vader
die grijnst breed