Los de los

De boter is hier zachter, de melk is voller, laat je mes zakken,
leg het ei weer op tafel.
Er is iets met het tafelkleed.
Je vader en zijn collega’s gaan de deur uit met koffie:
zeven verschillende deuren worden dichtgetrokken in de stad.
Vandaag ga je niet naar school.
Je moeder gaat nog even weg,
ze neemt de lucifers mee.

Los de wereld van boven lijkt ze kleiner, los het stoeltje op de fiets voor de crechè.
Laat los de vingers die je telt, los de los, los in bed zondagochtend de lakens laten liggen.

Er is iets met het tafelkleed, erop staat een ontbijt, eronder broodkorsten.
Daarom is het erop of eronder,
het een of het ander, dat tafelkleed is een belofte.

Je kan het van tafel trekken maar eraan vast zit de kamer.
Eraan vast zit je oma, vast je zusje. De lakens van je bed, de hond, het kleed van hondenharen op de vloer, je kleren.
Daarom moet je hier loslaten, los de los, boter.