Ik wil zoveel vrienden, dat ik nooit een dag alleen ben, altijd met vermaak.
Zelfs als ik slaap wil ik mensen om me heen, zodat ik niemand ooit nog kwijtraak.
Iedereen blijft slapen, staat samen op, heeft samen ontbijt. En als ik dan ga douchen, blijven ze, voor altijd.
Ik wil nooit een dag alleen zijn en altijd alle aandacht. Altijd mensen aan de kantlijn, die er voor me zijn ongeacht.
Geen uitzondering op de regel, die de dwangbuis in mijn hoofd strakt. Niemand breekt de zegel, welke de voordeur dichtplakt.
Want als ik, als is het maar even, alleen ben, voor een minuut of zeven, dan begin ik al te beven, te streven en mee te geven,
Naar die nare gedachtes, herinneringen noemen ze dat. In de tijd dat ik nog, genoemd werd, ‘schat’.