Over de gebroken surfmast die op mijn kamer staat

Woeste luchten joegen storm aan
schuimkoppen likten aan het zand
heel Scheveningen beefde
onder het gebulder nabij de strandrand.

Twee zonderlinge zielen regen draden
van surftuig aaneen tot er
zich vaartuigen vormden die
de wispelturige waterbak moesten overtroeven.

Het mocht niet baten.

Niet
wilde de branding zwijgen hij
bleef maar bulderend van het lachen in
de nek hijgen van beide jongelieden die
drie drakenkammen over aanzagen
hoe twee onmachtige masten doormidden
braken.

Toch
voerde de zee die dag niet
het laatste woord want
toen de vrienden noodgedwongen naar
het droge afdropen
sprak er één de ware woorden:
‘Gebroken masten brengen geluk.’

(Deze tekst siert het voetstuk van de mast die op mijn kamer staat.)