Alsof hij zijn spijt door haar huid wilde drukken,
zo had hij haar hand gegrepen
De zandkorrels aan hun handen wreven tegen elkaar aan
De onzin van verdwaald zijn in iemands ogen, hadden zij toch nooit begrepen
Hij was betoverd door haar wangen,
Hoe haar haren daar bleven plakken
betoverd door zijn eigen verlangen
hij moest meereizen met haar blik, hij liet zich door haar ogen vastpakken
Zij, hevig aangetrokken door zijn nek,
waar zijn zoete parfum zich vermengde met hun tranen
De geur bracht haar naar een plek met van kruiden voltrokken suikerspinnen
Haar vingers tikten op zijn huid en maakten langs zijn schouders banen
Zij herinneren elkaar aan wat ze willen zijn
Wat ze wilden zijn, waar ze willen gaan
Hij heeft een palmboom op zijn rug
met een koffer ertegenaan
Zij heeft als teken van haar reisdrang
een verscheurde kaart op haar onderarm
De tatoeage, niet de enige op haar lichaam,
is desalniettemin van groot belang
Beiden zijn ze het met elkaar eens
Zo staand in de zee, dat ze in dat water niet zullen verdrinken
Elkaars omhelzing is echter zo gevaarlijk
Dat zelfs een reddingsboei hen nog zou doen zinken
Sterker nog, die reddingsboei waar men over spreekt,
in dit geval een metafoor voor hun liefde, vaak in de vorm van een enorm rood-roze hart
heeft de werking van een loodzwaar anker
maar tegen de tijd dat men dat doorheeft
in men al te ver weggezonken, zijn er alleen nog belletjes aan het oppervlak
en is men te erg verward.
Zoals geluk altijd vermomd is
Zo zijn voorbereidingen te min
Zoals een kompas de richtingen in de reis stiekem verandert
Zo is hun liefde de zang van een misleidende zeemeermin
En zelfs als ze daar naast elkaar gaan liggen
Het zand nog op hun handen ,hun tatoeages bij elkaar
Zijn ze zeker dat koffers en kaarten niet alle antwoorden bevatten
Want alleen verdwaalde mensen vinden schatten