Als zij met die rookstem op haar hoogste poten
de trein in had kunnen lopen, zonder haar hoofd
te stoten, had ze dat gedaan.
Ze is als het ware horizontaal de coupé in gedragen,
op handen en voeten,
door haar onderdanen
die als wij, geplaagde medereizigers,
het gesprek dat ze voeren grondig doorwroeten
gewoonweg haar collega’s blijken te zijn.
Haar mond is niet alleen getuit tot zoen,
maar zelfs gestift, haar gezicht volkomen strakgelift.
Elk ogenblik dat ze niet praat, knarst ze met haar tanden.
Naar een nummer gevraagd, zet zij gewaagd
dat lied in. Vals weliswaar en met de uitspraak
van een doofstomme papegaai.
Er balt zich één grote moordneiging samen, ze hangt al
in gedachten van de mensen. Het zwijgen wordt haar
op talloze manieren fantasievol opgelegd.
Intense blikken worden uitgewisseld,
ze zeggen: ‘We moeten, we zullen haar
gezamenlijk de dood in wensen.’