Thuis

Ik meerde aan,
aan de Egyptische kust.
Haar onderdrukte valleien,
en de laaghangende mist,
begroetten mij.

Verslagen,
vloog de adelaar mij tegemoet,
en zong mij zijn verdriet.
Het mooie Egypte,
zoals de wereld dat kende,
was nu het adres geworden van onrecht en tirannie.

Ga,
zong de adelaar,
dit is thuis niet.

Ik sloot mijn ogen,
en ontwaakte in de schaduw van verwelkte olijfbomen,
aan de rand van de Eufraat,
Syrië.

Het eens zo heldere water,
baadde nu in het rood.
Rood als de tranen van kinderen,
waarmee de rivier was doordrenkt.

Tot een dor plateau dreef het mij,
Libië.
Er was geen ziel meer te bekennen hier,
evenals het goud van de woestijn.

Wat hebben ze met jou gedaan,
o wereld,
dat jij jouw kleuren bent verloren,
en jouw vreugde bent vergeten.
Vertel mij,
o wereld,
wat deden zij met jou.

Waar kan ik nog heen,
waar leven de mensen nog zonder leed.

Mijn schip spleet,
de golven van de zee,
en baande zich een weg naar huis.
Ik ben geboren aan de voeten van het vreemde,
maar misschien hoorde ik hier wel thuis,
onder de tulpen,
waar mijn hart de taal spreekt,
en in mijn ogen hoop leeft.

O mijn thuisland,
het land zonder grenzen,
ontvang mij in jouw armen,
en houd mij vast.
Heel de wereld heb ik bevaren,
maar nergens vond ik de liefde,
zoals die van jou,
in mijn hart past.