Thuiskomst
Gedragen zijn de eeuwen, de wijsgeer,
zoekend naar de sporen, om te gaan,
de weg waarlangs de vragen, die teder,
rusten in mijn schoot.
Is dit niet wat het inwijdt?
Is dit niet de wijsheid?
Hoe zou de wijsgeer anders gaan?
dan te verstaan dat hij vraagt?
Dompelend in het klinkend spel,
speelt de geest een tijdlang mee, doch,
roepend vanuit de verte, de rivier,
die kronkelt evenwel.
De geest zoekt het wijde, het hemelrond,
weggerukt uit de veelheid der stemmen, en terstond,
naar het water dat zich laat oversteken,
naar de lieden die zuiver spreken.
Het Goede en de Liefde worden vernomen,
daverend in het jonge hart, dansend de blonde jongen,
dat speels zijn handen klemt, het hoofd drukt,
tegen de borst die immer hijgt.
Hoe groen zijn de weide, wuivend,
de wind, die lijdend bemint,
hen die de beemd oversteken,
om de Allerhoogste te smeken.
Dit is de kring, de ruimte,
hier het oord dat vanaf het begin,
zijn snede zette in de ziel,
tekenend het wonderschone,
het Goede dat ik eeuwig bemin.
Eeuwig.